Title: PowerPoint-presentatie
1De schaduw van Jan
Harrie Geelen
Querido
2- Op een dag toen Ursula Timmermans niet buiten
wilde spelen kwam de schaduw van Jan naast Jan
lopen en zei Ik loop even met je
mee. Het is zulk mooi weer. Waarom? zei
Jan. Ik ben jouw schaduw.
Mijn schaduw? Ben je
helemaal van mij? Helemaal.
3Morgen loop je misschien naast iemand anders,
zei Jan. O nee, dat zou ik nooit doen.
Ook niet als het iemand is die meer knikkers
heeft? Laat ze naast haar eigen schaduw lopen!
4Zullen we om het hardst rennen?
Goed.
Tot op de hoek?
Welke hoek. O, dié hoek.
Jan holde weg maar de schaduw haalde hem
in. Ze renden wel tien keer op en neer. Niemand
won. Ik ben moe, zei Jan.
5Wie heeft er nu gewonnen? vroeg de schaduw.Ik
moest even stoppen want mijn veter zat los, zei
Jan. De mijne ook, zei de schaduw. We moeten
het nog maar eens overdoen, zei Jan. Wel graag
voor het donker is. Als het donker wordt, moet
ik naar binnen, schaduw.
6s Middags werd het veel te warm. Jan ging in het
gras liggen en de schaduw ook. De sprietjes
kriebelden in Jans oren. Pas op! fluisterde
Jan. Wat is er? Hou je hoofd omlaag. Maak
jezelf plat. Ik bén plat. Doe het nou maar.
Wat is er dan?
7Ursula Timmermans kwam buiten spelen. Jan, kom
je knikkeren? riep ze. Jan? Waar ben je? Ga
maar, zei de schaduw. En wat doe jij dan? Ik
knikker mee. Heb je dan knikkers? Net zoveel
als jij.
8Meer knikkers dan de schaduw van Ursula
Timmermans? De schaduw van Ursula Timmermans
heeft meer knikkers dan ik. Ja, Ursula
Timmermans zelf heeft altijd meer knikkers dan
ik, zuchtte Jan. Omdat zij meestal wint. Kom
je nou nog? riep Ursula Timmermans. Knikker
maar met jezelf! riep Jan.
9Wil je niet met me spelen? Ik speel al met
iemand. Met wie speel je dan? Zeg ik
niet. Ik zie anders niemand. Het is ook
niemand. Ben ik dat? vroeg de schaduw.
Ja, zei Jan. En nou stil.
10Ursula Timmermans knikkerde nog even op haar
eentje en toen ging ze maar weer naar binnen.
Die is weg, zei Jan. Haar schaduw ging ook
mee. Zag je dat? Ja. Maar ze merkte het
niet eens.
Nee. Maar het is een leuke schaduw. Ik
ken haar wel.
11De appelboom heeft ook een schaduw, zei Jan.
Zullen we daar gaan liggen? Liever niet, zei
de schaduw. Nee? Nee. Die is te donker. Dan
ben ik er niet. Ik hou ook niet van het
donker, zei Jan. Maar ik ben er dan wel.
12De zon stak en er kwam een vlinder, maar Jan was
te lui om hem te vangen. Ik hou van de zon, zei
de schaduw. Zonder de zon ben ik eigenlijk
nergens. Waarom kruip je dan zo dicht tegen me
aan? Ik verstop me. Achter je. Waarom? Ik
kan niet tegen de zon.
13Jan en de schaduw bleven tot het avond was buiten
spelen.
14Jan gooide een bal in de lucht en de schaduw ook.
Als Jan de bal opving, ving de schaduw de schaduw
van de bal. Jan gooide hoog, maar de schaduw
gooide over de grond hoger.
15Het was erg leuk want de schaduw hield van
kunstjes. Jan liet zien hoe je aan de lage tak
van de appelboom kon hangen en de schaduw kon het
ook. Ze deden wie het langst vol kon houden. Nu
zit je opeens niet vast aan mijn voeten, zei
Jan.Je bent mijn schaduw niet meer. Wel, zei
de schaduw. Laat maar eens los, dan val ik.
16(No Transcript)
17Ik kan niet meer, zei Jan. Ik ook niet,
zei de schaduw. Ze ploften samen in het zachte
gras. Niemand
gewonnen. Niemand gewonnen.
18Eten komen! riep iemand. Wie is dat? vroeg de
schaduw. Mijn moeder, zei Jan. Ik moet even
naar binnen. Eet je soms mee? Is er binnen
een lamp aan? vroeg de schaduw. s
Zomers niet. Dan blijf ik buiten wachten, zei
de schaduw. Zonder lamp is er niks aan.
19Maar de zon schijnt nu door het raam op de muur
met het schilderij met de koeien.
O. Echt?
Kom
maar kijken.
De schaduw
gleed mee naar binnen over de tegels van de gang.
20In de kamer at Jan aan tafel. Soep. En op de
muur at de schaduw. Soep. Want Jan zag de damp.
21Toen Jan naar bed ging, klom hij in de
vensterbank en tuurde uit het raam. Schaduw?
riep hij. Ben je daar?
In de tuin bewoog niets.
Schaduw?
Hier.
22Jan keek achter zich. De schaduw lag al in bed.
Gezellig.
23Einde