H.J. Bulten VU/NIKHEF HISPARC elektronica handleiding 1 - PowerPoint PPT Presentation

About This Presentation
Title:

H.J. Bulten VU/NIKHEF HISPARC elektronica handleiding 1

Description:

Title: Eerste Ervaringen Author: bulten Last modified by: emcywks Created Date: 9/25/2003 6:28:08 PM Document presentation format: On-screen Show Company – PowerPoint PPT presentation

Number of Views:43
Avg rating:3.0/5.0
Slides: 28
Provided by: bul8
Category:

less

Transcript and Presenter's Notes

Title: H.J. Bulten VU/NIKHEF HISPARC elektronica handleiding 1


1
Signaalverwerking HISPARC
  • In deze handleiding komen een aantal aspecten met
    betrekking tot de signaalverwerking aan de orde.
  • Ten eerste wordt de werking van de scintillator
    en de photomultiplier geschetst. De
    photomultiplierbuizen geven pulsjes af met een
    breedte van ongeveer 5 nanoseconden. Bij zulke
    hoogfrequente signalen kan je geen gewone kabels
    gebruiken de elektronica moet worden afgeregeld
    voor hoogfrequente signalen. Dit wordt in het
    tweede stuk van deze handleiding beschreven. Ten
    derde komt de werking van een oscilloscoop aan de
    orde en ten slotte wordt het afregelen van de
    detector besproken.
  • Meer lezen? probeer de website, het boek van
    Leo, of de particle data group website (refs.
    volgen).

2
Scintillatoren
  • Scintilleren is het uitzenden van fotonen door
    atomen die in een aangeslagen toestand worden
    gebracht. Een scintillator bestaat uit materiaal
    (doorgaans een soort plastic) dat een doping
    bevat met atomen die zulke fotonen uitzenden. Als
    een geladen deeltje door scintillatormateriaal
    heen vliegt, maakt het elektronen vrij. In de
    meeste gevallen hebben deze elektronen energieen
    van rond de 50 eV, maar ook veel hogere energieen
    treden sporadisch op. Deze vrijgemaakte
    elektronen exciteren de scintillerende atomen,
    die terugvallen naar hun grondtoestand onder
    uitzending van fotonen (in ons geval blauw
    licht). De hoeveelheid energie, die een geladen
    deeltje gemiddeld verliest als het door materiaal
    heen vliegt, hangt af van de massa en energie van
    het deeltje en van de eigenschappen van het
    materiaal. Relativistische muonen, pionen en
    protonen verliezen typisch ongeveer 2 MeV (de
    energie die een deeltje met de lading van een
    elektron heeft bij een potentiaalverschil van 2
    miljoen Volt) Omdat de energieafgifte een
    statistisch proces is meet je een distributie van
    pulsgroottes voor invallende deeltjes bij een
    gegeven energie (zie figuur), de zgn.
    Landau-distributie.

3
Landau-distributie
Kans op een bepaald energieverlies voor 500 MeV
pionen in silicium van verschilende dikte. De top
van de curves geeft het meest waarschijnlijke
energieverlies per micrometer aan het gemiddelde
energieverlies is hoger.
Figuur van Particle data group
4
Energie-afgifte als functie van momentum
  • Meest waarschijnlijk energieverlies per
    micrometer voor geladen deeltjes, zwaarder dan
    een elektron, als functie van de energie van het
    deeltje (eigenlijk als functie van de verhouding
    van de impuls en de rustmassa van het deeltje. 10
    op de x-as correspondeert met b.v. een proton van
    10 GeV of een muon van ruim 1 GeV).

5
Scintillatoren
  • Gemiddeld genomen is het aantal fotonen dat van
    een scintillatorplaat af komt een goede maat voor
    het energieverlies dat het geladen deeltje heeft
    ondervonden in de scintillator. Laagenergetische
    deeltjes (beneden de 5 MeV of zo) zullen in de
    scintillator gestopt worden en al hun energie
    verliezen. Hoogenergetische deeltjes (voor onze
    toepassing vooral muonen uit kosmische straling)
    verliezen een gedeelte van hun energie. Bij de
    airshowers die wij willen meten komen elektronen
    voor met een gemiddelde energie van 1.5 MeV en
    muonen, die typisch 4 MeV afstaan in de
    scintillator (zie handleiding over kosmische
    straling) maar je ziet al in de figuur dat er
    van gebeurtenis tot gebeurtenis een behoorlijke
    spreiding in de energieafgifte op kan treden.

6
Photomultipliers
  • Het licht, dat in de scintillator ontstaat, wordt
    via de lichtgeleider naar de fotobuis
    (photomultiplier) gebracht. Deze photomultiplier
    wordt gebruikt om het licht in een elektrisch
    signaal om te zetten. Hier wordt de werking van
    de buis geschetst.
  • Een photomultiplier bestaat uit een buis die
    onder vacuum staat, met aan de voorkant een
    transparant (glas of quartz) venster. Aan de
    binnenkant van het venster zit de kathode, die op
    een negatieve spanning staat (afhankelijk van de
    buis en het gebruik in de orde van 0.5 tot 3
    kV). De kathode bevat materiaal dat geschikt is
    om het fotoelektrisch effect op te wekken een
    foton kan een elektron vrijmaken. De
    quantum-efficientie van de buis beschrijft hoe
    vaak dat gebeurt als functie van de golflengte
    van het foton.
  • Dit vrijgemaakte elektron geeft een veel te klein
    signaal om direct te gebruiken het signaal moet
    versterkt worden.

7
Photomultipliers
  • Daarom bevat de buis een aantal zgn. dynodes. Dit
    zijn metalen schijfjes met een coating, die
    makkelijk elektronen loslaten als er een elektron
    met voldoende energie op valt. Een fotobuis bevat
    typisch 10 tot 14 dynodes. Deze staan achter
    elkaar op steeds positievere spanning. Het
    elektron van de anode wordt aangetrokken door het
    veld van de eerste dynode (bv. 100V t.o.v. de
    anode) en zal op de eerste dynode botsen met een
    energie bijna gelijk aan het spanningsverschil
    (het foton heeft ongeveer 2 eV energie, de
    bindingsenergie van het elektron aan het
    anodemateriaal is ook in die orde van grootte).
    Dit elektron maakt dan uit het anode materiaal
    nieuwe elektronen vrij (b.v. 3 per 100 V). De
    hoeveelheid vrijgemaakte elektronen op een dynode
    is ruwweg evenredig met de kinetische energie van
    het invallende elektron.

8
Photomultipliers
  • De vrijgemaakte elektronen zien de volgende
    dynode, die t.o.v. deze dynode op weer 100 V
    hogere spanning staat. Nu vliegen er 3 elektronen
    naar de tweede dynode, die elk 3 nieuwe
    elektronen vrij kunnen maken. Zo gaat dit door
    tot de kathode aan het eind. Bij de spanning in
    dit voorbeeld zou het enkele elektron aan het
    begin resulteren in 3 tot de macht 10 (ongeveer
    59000) elektronen (voor 10 dynodes). Zou de
    spanning over de buis een factor 2 hoger zijn,
    dan zou de versterkingsfactor dus ongeveer 6 tot
    de macht 10 bedragen en de resulterende puls is
    dan een factor duizend groter.
  • Een schematisch overzicht wordt getoond in de
    volgende figuur.

9
Photomultipliers
Schematisch overzicht van de werking van een
photomultiplier. De spanningsdeler zorgt voor een
vast spanningsverschil tussen de dynodes.
10
Impedance matching
  • De photomultiplier geeft snelle signalen af. De
    buizen die wij gebruiken geven pulsen van ong. 5
    ns breed zonder scintillator, en misschien 20 ns
    met de grote HISPARC scintillatoren er aan
    (waarom wordt het signaal breder?). Bij zulke
    snelle signalen heb je speciale kabels en
    elektronica nodig om ruis te onderdrukken en de
    pulsvorm te behouden. Dat gaat dmv. impedance
    matching, door te zorgen dat de ingangs
    impedantie van ieder apparaat dat een puls
    ontvangt gelijk is aan de uitgangsimpedantie van
    het apparaat dat de puls levert. Impedantie is
    het wisselstroom equivalent van weerstand. Bij
    gelijkstroom heb je VIR, de spanning over een
    weerstand is gelijk aan de stroom door de
    weerstand maal de waarde van de (ohmse)
    weerstand. Voor wisselstromen ligt die relatie
    wat gecompliceerder je hebt ook capaciteiten en
    inducties die een rol spelen. Om toch goede
    pulsvormen te houden, gebruik je RG-58 BNC kabel
    of RG-174 lemo kabel. De signalen gaan door een

11
Impedance matching
  • binnenste cylider van koper, het hart. De aarde
    is verbonden met de buitenste cylinder van
    draadjes, de mantel. Tussen de mantel en het hart
    van de kabel zit een dielectricum (van plastic).
    De capaciteit en inductie van de kabel is
    afgeregeld voor 50 Ohm impedantie (deze
    impedantie hangt af van de verhouding van de
    diameters van de mantel en het hart, en ook van
    de eigenschappen van het dielectricum). Ook bij
    radio en tv signalen heb je hier mee te maken
    voor kabeltelevisie is de impedantie gematched op
    75 Ohm (75-Ohms kabel).
  • Als je een kabel niet afsluit (dus aan het
    uiteinde zit geen 50-ohms impedantie) krijg je
    reflecties van het signaal en vervormingen.

mantel
hart
Doorsnede lemo
Doorsnede BNC
12
Oscilloscoop
  • Met een oscilloscoop kun je electrische signalen
    meten. Over het algemeen heeft een oscilloscoop 2
    ingangskanalen, A en B, plus een extern kanaal.
    Als je op kanaal A of B een kabel aan sluit, dan
    laat de oscilloscoop de spanning als functie van
    de tijd zien op het venster. Je kunt de tijdas
    instellen (b.v. 1 hokje per microseconde of per
    50 nanoseconde), de y-as (b.v. 5 V per hokje of 5
    mV per hokje), en het meest belangrijk, de
    trigger. De trigger is de conditie op een signaal
    dat de data-aquisitie (dus het verzamelen van de
    data) opstart. Je kunt b.v. instellen dat de
    oscilloscoop alleen data laat zien als kanaal B
    een signaal heeft dat groter is dan 72 mV.
  • Omdat de oscilloscoop vaak een geheugenkaart
    heeft, kun je meestal bepalen welk stuk in de
    tijd je t.o.v. de trigger wilt zien.
  • Voor de trigger kun je selecteren op welk
    ingangskanaal je kijkt (A,B, of extern), op welk
    niveau de triggerconditie vervult wordt
  • (dit heet de threshold, 72 mV in het voorbeeld
    hierboven),

13
Oscilloscoop
  • of dit met een opgaande of neergaande flank
    (rising or falling edge) is (dus opgaand wil
    zeggen dat het signaal kleiner was en toe neemt,
    neergaand wil zeggen dat het signaal groter was
    dan de threshold en af neemt), en verder kun je
    ook automatisch triggers genereren (line of auto
    wil zeggen dat je niet (of niet altijd) op je
    triggerconditie wacht maar continue de signalen
    op de ingang weer geeft. Norm is de normale
    instelling, waar alleen data vertoond wordt als
    er een trigger gegeven is).
  • Belangrijk is ook, dat je de ingangsimpedantie
    van de oscilloscoop kunt instellen. Werk altijd
    met DC, 50 Ohm (dus niet AC of noise of 1 M Ohm).
  • De PICO oscilloscoopkaart heeft niet de
    mogelijkheid om 50 Ohm te selecteren. Hier moet
    je DC gebruiken en aan de ingang een 50-Ohms
    impedantie in parallel met je signaal zetten (zie
    foto).

14
Oscilloscoop
Enkele events opgeslagen op een digitale
oscilloscoop. Dit zijn signalen uit de HISPARC
detector 1 photomultiplier, met 80 meter kabel
tussen de detector en de oscilloscoop.
15
Oscilloscoop
Een aantal events, opgeslagen met de PICO
oscilloscoop, uit een van de kleine
scintillatoren. De threshold staat zo laag, dat
de electronische ruisband (10 mV) nog te zien
is. Het meest waarschijnlijke energieverlies van
kosmische muonen leidt tot het bandje bij 120 mV.
16
50-ohms afsluiting
  • 50-ohms afsluiting voor de PICO scoop. Je kunt
    zien, dat de 50-Ohms BNC kabel naar een t-stukje
    gaat, waar een 50 Ohms impedantie parallel aan de
    hoogohmige ingangsweerstand van de PICO kaart is
    gezet.

50-Ohms impedantie (lemo)
BNC T-stukje
BNC kabel met ingangssignaal
17
Afregelen photomulitiplier
  • Iedere photomultiplier heeft zijn eigen
    karakteristieken hoeveel stroom hij trekt in
    donkere condities, hoeveel versterking hij geeft,
    wat de quantum-efficiency is, hoeveel ruis hij
    geeft, etc. Om later quantitatief de data te
    kunnen bekijken moeten we de eigenschappen van de
    buis vastleggen. Zo kunnen we later zien, hoe
    veel energie een shower in de detector heeft
    achtergelaten en of het gedrag van de detector in
    de tijd stabiel is.
  • Goede verslaggeving is van belang, je wilt over
    een paar jaar alle relevante metingen kunnen
    herhalen.
  • Als eerste wil je van de photomultiplier
    vastleggen wat de ruis is, als de photomultiplier
    lichtdicht is afgesloten zonder scintillator er
    aan.
  • Er is elektronische ruis deze kun je bekijken op
    de oscilloscoop door de trigger conditie line
    te nemen. Je moet een constante baseline zien met
    een ruis in de orde van een mV. Zie je met het

18
Afregelen photomulitiplier
  • oog dat de baseline op en neer gaat, of zie je
    pulsjes langsvliegen, dan is er een lichtlek. Leg
    een zwarte doek over de photomultiplier.
    Verandert het oscilloscoopbeeld, dan moet je de
    photomultiplier opnieuw lichtdicht maken.
  • Ook kan er een probleem met de nieuw gesoldeerde
    connectoren zijn.
  • De volgende stap is het bepalen van de ruis van
    de photomultiplier. Hieronder verstaat men de
    z.g.n. single-photon ruis. De buis zal, ook al is
    hij lichtdicht ingepakt, geregeld een pulsje
    geven. Dit pulsje kan veroorzaakt zijn door
    kosmische straling die door de buis vliegt of
    door elektronen die toevallig, b.v. door een
    thermisch effect, van de kathode of van een van
    de eerste dynodes los laat. Deze ruis is dus een
    functie van de hoogspanning over de buis en je
    wilt weten hoeveel gebeurtenissen je registreert
    als functie van de hoogspanning en de threshold.
    Een echte gebeurtenis, veroorzaakt door kosmische
    straling door de kathode, kan optreden met b.v.
    0.1 Hz. Afhankelijk van de threshold kun je ruis
    meten met kiloHerzen.

19
Afregelen photomulitiplier
  • Wat moet er gebeuren maak een tabel voor 700,
    750, 800, 850, en 900 V spanning over de buis.
    Scan de threshold van 1 500 mV en meet het
    aantal coincidenties met de elektronica. Wat je
    wilt zien is de flank van de steile piek waar de
    frequentie van 100- 1 Hz varieert, en het gebied
    waar de rate af valt tot bijna 0. Je kunt b.v. 30
    seconden meten en het aantal gebeurtenissen
    opslaan in een tabel/grafiek.
  • Meet bij een threshold van b.v.
    1,2,3,4,5,10,20,30,50,100,150,200,300,500, 700
  • mV. Als de rate bij 5 nog boven de 100 Hz is
    hoef je dus 1,2,3,4, niet te meten. Als de rate
    tussen threshold 10 en 20 van 10 Hz naar 1 Hz
    zakt, dan wil je ook een threshold van 15 meten.
    Je wil dus vastleggen waar de flank zit, waar het
    vlakke gebied zit (het plateau) en waar de rate
    echt naar 0 gaat.
  • (figuur voorbeeld moet worden toegevoegd)

20
Afregelen photomultiplier
  • Als de photomultiplier werkt en de metingen zoals
    op de vorige bladzijde geschreven zijn goed
    gedaan (dus er is een rapport, waarin staat wat
    de resultaten zijn, wie de meting heeft gedaan en
    wanneer, wat het type en nummer van de buis is,
    etc) dan kan de photomultiplier aan de detector
    worden gelijmd. Nu wil je dezelfde rate metingen
    herhalen, echter je zult nu ook zon 200 Hz
    single rate hebben van kosmische straling die
    door de scintillator heen vliegt. Ook de ruispiek
    is veel hoger er komen geregeld losse fotonen
    uit de scintillator die niet direct gerelateerd
    zijn aan kosmische straling.
  • Ten derde wil je de Landau distributie zoals in
    het begin van de manual meten (ook weer voor 700
    900 V). Daartoe maak je een opstelling met 2
    extra scintillatoren.

21
Coincidentie opstelling
  • Twee kleine scintillatoren worden boven en onder
    de HISPARC scintillatoren opgesteld. Je gebruikt
    een electronica kastje om de thresholds goed af
    te regelen, zodat je enkel triggers krijgt als er
    een coincidentie tussen beide kleine
    scintillatoren is veroorzaakt door (ongeveer 100
    van de gevallen) een kosmisch muon. Regel dit
    af door ook de signalen van de kleine detectoren
    te bekijken. Als dit het geval is, gebruik je de
    trigger van het electronika kastje om de PICO
    kaart te triggeren (extern) en je sluit de
    versterkte signalen van de HISPARC detector aan
    op PICO kanaal A en B.

Hisparc scint
Muon
Trigger
Amplifier, shaper
Discr.
Oscilloscoop kaart
22
Coincidenties landau spectrum
  • Je kunt nu het Landau spectrum meten Je meet wat
    je ziet in scintillator 1 en 2 onder de conditie
    dat er een muon doorheen gevlogen is (want de
    trigger komt van de kleine scintillatoren).
    Gebruik hiertoe het programma adc.vi. In dit
    programma zie je de individuele sporen per
    gebeurtenis en twee gesommeerde spectram die van
    iedere gebeurtenis het hoogteverschil tussen
    maximum en minimum op slaat. Na meting kun je een
    file wegschrijven Deze file bevat de somspectra
    in de vorm van 2 kolommen. De x-as is de centrale
    waarde van de bin in x, het hoogteverschil in mV.
    De y-as bevat het aantal keer dat een gebeurtenis
    dit hoogteverschil op leverde. Je krijgt dus een
    spectrum zoals op bladzij 3.
  • Voorbeeld wordt toegevoegd.

23
Kalibraties
  • Hier volgt een schema hoe je de detector zou
    kunnen kalibreren. Ten eerste wil je zien, dat de
    detector lichtdicht is.
  • Sluit de signaalkabel van de photomultiplier aan
    op de oscilloscoop.
  • Zet de oscilloscoop op auto of line, schaal op
    minimum (1 mV of 2 mV of zo)
  • Kijk, of de baseline op 0 ligt (bij een lichtlek
    kan de buis continu stroom trekken)
  • Kijk, hoe hoog de elektronische ruis is ( lt 1mV
    is goed)
  • Kijk, of je aan de baseline kleine piekjes ziet
    hangen (single-photon piekjes), dit zou niet het
    geval moeten zijn.
  • Trigger nu op normal, kijk of de pulsvorm
    redelijk is
  • Als het goed is zie je op mv schaal VOOR de piek
    geen losse fotonen, maar DAARNA af en toe wel.

24
Kalibraties
  • Als alles er goed uit ziet kun je met de volgende
    stap verder.
  • Leg de detectoren op elkaar. Trigger op
    coincidenties, dan zie je in ieder geval een hoop
    muonen.
  • Gebruik kalibratie.exe (hisparc menu) om een
    spectrum op te bouwen.
  • Regel de HV van de buizen zodanig af, dat de
    muonen piek (de hoogste van de twee) rond de 200
    mV ligt.
  • Meet nu het spectrum op met kalibratie.exe,
    bewaar dit
  • Meet hetzelfde spectrum op met de trigger op
    kanaal A resp. B. Let op de threshold zou
    NEGATIEF moeten zijn want de pulsvorm is dat ook.
  • Herhaal deze stappen bij spanningen op de buis
    die 50 V lager en 50 V hoger zijn (in totaal dus
    9 metingen).

25
Kalibraties.
  • Verder kun je proberen te begrijpen waar de 2
    pieken in het spectrum vandaan komen. Je kunt
    meten wat er gebeurt als de detectoren 1 m of 5 m
    uit elkaar liggen.
  • Ook willen we de elektronica kalibreren. De
    volgende dingen moeten worden gecontroleerd
  • Hoe breed is de puls op de monitor uitgang. Zou 2
    microseconden moeten zijn voor beide kanalen,
    ongeacht de hoogte van de threshold op de NIKHEF
    elektronica
  • Is de threshold-setting correct?
  • Controleer met een pulsgenerator met pulsen van
    20, 100 en 300 mV bij welke thresholdsetting de
    elektronica de pulsen nog wel of niet meer
    accepteert.
  • Wat is de versterking?
  • Dit kan gemeten worden met een pulsgenerator.

26
Pulsgenerator
  • Stel de generator in om negatieve blokpulsen te
    maken met breedtes van 10, 20, 30, 40, 80 en 160
    ns.
  • De pulshoogtes zouden moeten varieren van
    minimaal (dus ong. 40 mV of zo) tot 1 a 2 V in
    bijvoorbeeld stapjes van 2. (40, 80, 150, 300,
    600, 1200 mV)
  • Wat we willen weten is wat er gebeurt met de
    piekhoogte en met de breedte van de puls na
    verwerking door de NIKHEF elektronica. We moeten
    dus eerst de pulsvorm meten met de oscilloscoop
    (de generator kan op uitgangen a_B en C_D 2
    verschillende pulsen maken), deze pulsvormen
    moeten in het logboek staan. Sluit ze aan op
    kanaal A en B van de NIKHEF hisparc elektronica
    en start het HISPARC meetprogramma

27
Kalibraties
  • Schrijf op, bij welke seconde de meting begint
    (GPS venster). Meet b.v. ongeveer 500 events (bij
    een rate van b.v. 5 Hz, anders houdt de GPS het
    niet bij). Wissel dan de ingangen A en B om,
    schrijf dit in het logboek, en meet weer 500
    events. Schrijf begin en eindtijden van de GPS
    op!
  • Sluit het hisparc programma niet af, maar haal
    alleen de kabels tussen pulsgenerator en
    elektronica los.
  • Stel nu de volgende pulsvormen in m.b.v. de
    oscilloscoop, beschrijf de pulsvorm in het
    logboek, en ga verder door de kabels weer aan te
    sluiten.
  • De data kan off-line later verwerkt worden.
Write a Comment
User Comments (0)
About PowerShow.com