Title: 6.8 Optatief als vervanger van een indicatief
16.8 Optatief als vervanger van een indicatief
2a. Vertaal deze zinnen. (mondeling) 1. Levgei
oJvti oujden evjcei. Hij zegt dat hij niets
heeft. Eijpen ovJti oujden evjcoi. Hij zei dat
hij niets had.
32. Aujton ejrwta/ tivV touto ejpoivhsen. Hij
vraagt hem wie dat gedaan heeft. Aujton hjvreto
tivV touto poihvseien. Hij vroeg hem wie dat
gedaan had.
43. Levgei oJvti oujden dwvsei. Hij zegt dat hij
niets zal geven. jvElegen oJvti oujden
dwvsoi. Hij zei dat hij niets zou geven. b
(schriftelijk)
51. Wat zegt hij? - Wat vraagt hij? ... 2. zin 1
indirecte rede zin 2 indirecte vraag 3. als het
hoofdwwd verleden is 4. gelijktijdigheid 5. VVT
vroeger dan regerend wwd in verl. 6. hoofdwwd
verl. "zullen" ? zouden"
66.8.g 1. Hij vroeg of ze aanwezig zouden zijn. 2.
Hij wist niet hoeveel er aanwezig waren. 3. Ze
vroegen wie dat gedaan had.
74. Hij zei dat hij niet wist wie dat gedaan
had. 5. Hij zei dat hij grote geschenken zou
geven. 6. Ik wist/ze wisten niet waarom jullie
dat gedaan hadden.