Title: FORECOMAN PPT Template
1Het gebruik van Ecoplates? bij de bepaling van
functionele microbiële gemeenschappen in Vlaamse
bosbodems
Rongé K.1, Fontaine M.1, De Schepper C.2, Hermy
M.1 Muys B.1
1 Afdeling Bos, Natuur en Landschap, Katholieke
Universiteit Leuven, Celestijnenlaan 200 E bus
2411, B-3001 Leuven 2 Agentschap voor Natuur en
Bos, Koning Albert II-laan 20, B-1000 Brussel
tel 32-16-329755 fax 32-16-329760 e-mail
maximilien.fontaine_at_biw.kuleuven.be
Inleiding en doel In het EDUBO-project wordt een
indicatorset ontwikkeld om de ecologische
aspecten van duurzaam bosbeheer te evalueren. Een
rijke en diverse microbiële gemeenschap is van
belang voor de chemische afbraak van strooisel
dat zorgt voor de vrijgave van nutriënten aan de
planten en voor het opbouwen van de humuslaag
(Maes et al., 2006). Om de hypothese te toetsen
of het gevoerde beheer de microbiële diversiteit
beïnvloedt, wordt deze diversiteit opgemeten.
Figuur 1 Een Ecoplate na incubatie.
Materiaal en methode Voor drie verschillende
bodemtypes (Kempische zandbodems, Brabantse
leembodems, kleirijke valleibodems) werden
telkens bodemstalen genomen in 3 jonge en 3
volwassen bosbestanden. Van elk staal werden de
Colony Forming Units (CFU) geteld in een
verdunningsreeks. De verdunning die tussen 25 en
250 CFUs gaf, werd gebruikt om Ecoplates te
inoculeren. Dit zijn microtiterplaten opgebouwd
uit 3 herhalingen van een blanco en 31
verschillende koolstofbronnen. In elke well is
ook de kleurstof tetrazolium violet toegevoegd
die verkleurt door reductie wanneer de aanwezige
koolstofbron wordt aangesproken (Mills et al.,
2002) (zie figuur 1).
Figuur 2 Schematische voorstelling van een
analyse van een microbiële gemeenschap met
Ecoplates. naar Garland (1997).
Na incubatie kan een Community-Level
Physiological Profile (CLPP) bepaald worden dit
houdt in (1) de snelheid van verkleuring, (2) de
diversiteit van de respons en (3) het patroon van
gebruikte koolstofbronnen (Garland, 1997) (zie
figuur 2). Deze gegevens worden bekomen door de
optische densiteit te meten.
Resultaten en discussie Op basis van de pH neigen
de bodems van de Kempen en Brabant toe naar de
oligotrofe kant en de valleibodems naar de
eutrofe kant (zie figuur 3). Het is verwonderlijk
dat voor de microbiële diversiteit geen
significant verschil kan gevonden worden tussen
de verschillende bodemtypes. De microbiële
diversiteit (ANOVA, p 0,01) en de densiteit (p
0,003) waren wel significant groter in jonge
dan in volwassen bossen (zie figuur 4). Dit was
vooral te wijten aan koolwaterstoffen, polymeren
en fenolen, koolstofbronnen die in de volwassen
bestanden significant minder werden afgebroken (p
0,001, p 0,048 en p 0,025 respectievelijk)
dan aminozuren, carboxylzuren of amines. Dit
stemt overeen met Donegan et al. (2001) die
vonden dat een hogere bedekking van kruiden en
grassen na een kaalkap voor meer microbieel leven
zorgt. Wijzigingen in vochtcondities en
temperatuur en een grotere beschikbaarheid van
dood plantenmateriaal zijn hiervan de oorzaak.
Een significant verband tussen de bedekking van
de kruidlaag en de diversiteit of densiteit kan
in deze gegevens echter niet gevonden worden. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat de huidige
metingen een weerspiegeling zijn van
omstandigheden uit het verleden. Hoewel deze
resultaten een aanwijzing geven dat een
beheersmaatregel een grotere invloed kan hebben
dan het bodemtype, is verder onderzoek en verdere
koppeling naar beheer noodzakelijk om de waarde
van bacteriële diversiteit als indicator in de
set te bepalen.
Figuur 3 pH en aantal verkleurde wells per
bodemtype.
Figuur 4 pH en aantal verkleurde wells per
leeftijd.
Referenties Donegan, K. K., Watrud, L. S.,
Seidler, R. J., Maggard, S. P., Shiroyama, T.,
Porteous, L. A., et al. (2001). Soil and litter
organisms in Pacific northwest forests under
different management practices. Applied Soil
Ecology , 18, 159175. Garland, J. L. (1997).
Analysis and interpretation of community-level
physiological profiles in microbial ecology. Fems
Microbiology Ecology, 24(4), 289-300. Maes, W.,
Olivié, B., Bulteel, H., Hermy, M., Muys, B.
(2006). Methoden en indicatoren voor de evaluatie
van de ecologische aspecten van duurzaam
bosbeheer. K.U.Leuven, Afdeling bos, natuur en
landschap, Leuven. Mills, A. L., Garland, J. L.
(2002). Application of physiological profiles to
assessment of community. In C. J. Hurst, R. L.
Crawford, G. R. Knudsen, M. J. Mcinerney, L. D.
Stetzenbach, Manual of Environmental Microbiology
(2e ed., pp. 135146). ASM Press.
W W W.K U L E U V E N.B E