Inkomen verdienen - PowerPoint PPT Presentation

1 / 64
About This Presentation
Title:

Inkomen verdienen

Description:

De lonen bedragen 50.000 De huur van het pand van de Boer bedraagt 30.000 De rente van een lening is 20.000 Bereken de toegevoegde waarde, ... – PowerPoint PPT presentation

Number of Views:91
Avg rating:3.0/5.0
Slides: 65
Provided by: ske111
Category:

less

Transcript and Presenter's Notes

Title: Inkomen verdienen


1
Inkomen verdienen
2
Toegevoegde waarde
  • Waarde die bedrijf toevoegt aan waarde van
    ingekochte goederen
  • Voorbeeld Naaiatelier
  • Inkoop stoffen e.d. 100.000
  • Omzet 480.000
  • Toegevoegde waarde 380.000

3
Toegevoegde waarde
  • De toegevoegde waarde wordt verdeeld over de
    productiefactoren die bijgedragen hebben aan
    realiseren toegevoegde waarde

4
Vier productiefactoren en vier beloningen
  • Arbeid loon
  • Ondernemerschap winst
  • Kapitaal (lening) rente
  • Kapitaal (machine, gebouw) huur
  • Natuur pacht

5
Primaire inkomens
  • Loon
  • Winst
  • Rente
  • Huur
  • Pacht

6
Secundaire inkomens
  • Primaire inkomens
  • Minus belasting en premies
  • Plus overdrachtsinkomens zoals subsidies en
    toeslagen
  • Secundair inkomen is besteedbaar inkomen

7
BNP
  • Bruto nationaal product zegt iets over hoe rijk
    we zijn.
  • BNP nationaal inkomen
  • BNP is alle toegevoegde waarden in een land bij
    elkaar opgeteld.
  • Bnp Nederland 2011 677.0000.000.000

8
BNP
  • BNP wordt veel gebruikt in economie
  • Begrotingstekort als percentage van BNP.
  • Maximaal 3 van 677.000.000.000 is
    20.310.000.000. We geven dan elk jaar ruim 20
    miljard meer uit dan dat we ontvangen.
  • Economische groei van 1 betekent dat BNP met 1
    toeneemt is 6.700.000.000

9
BNP
  • BNP zegt iets over rijkdom, maar niet alles want
  • BNP is nog niet gecorrigeerd voor inflatie
  • BNP is nog niet uitgedrukt als BNP per inwoner
  • BNP zegt niets over b.v. negatieve externe
    effecten, inkomensverdeling, zwart werken etc.

10
Reëel BNP
  • BNP is nominaal. Wat zegt dat over rijkdom als
    prijzen stijgen?
  • Daarom reëel BNP uitrekenen, dat is BNP
    gecorrigeerd voor inflatie.
  • Als BNP toeneemt met 5 en de prijzen stijgen met
    10, worden we eigenlijk armer.
  • We moeten dus kijken naar stijging van bnp
    (inkomen) en ook naar stijging van de prijzen
    kijken

11
Indexcijfers
  • Berekenen reëel BNP doen we met indexcijfers
  • Indexcijfer geeft toename van een grootheid
    (prijzen, koopkracht en inkomen) weer

12
Stappenplan
  • Bereken indexcijfer nominaal inkomen (NIC) met
    hoeveel stijgt het inkomen
  • Bereken prijsindexcijfer (PIC) met hoeveel
    stijgt de prijs
  • Bereken indexcijfer reëel inkomen NIC/PIC 100.
    (p.11). Met hoeveel stijgt de koopkracht.

13
Stap 1 Indexcijfer nominaal inkomen
  • Bertje verdient in 2010 200
  • Basisjaar is 2010 en stel je op 100.
  • In 2011 verdient hij 5 meer
  • Indexcijfer is 100 plus 5 van 100 105
  • Indexcijfer van 105 betekent dus dat nominaal
    inkomen met 5 is gestegen t.o.v. basisjaar (2010)

14
Stap 2 bereken prijsindexcijfer
  • Prijsindexcijfer geeft aan in hoeverre de
    prijzen zijn gestegen
  • Prijs in 2010 was 50
  • Basisjaar is 2010 stel dat op 100
  • Prijs stijgt in 2011 met 3 (naar 51,50)
  • Prijsindexcijfer is dan 100 3 van 100 103

15
Stap 3 bereken indexcijfer reëel inkomen
  • Indexcijfer reëel inkomen
  • Geeft aan in hoeverre reëel inkomen is toegenomen
    t.o.v. basisjaar.
  • Indexcijfer reëel inkomen indexcijfer nominaal
    inkomen (NIC) delen door prijsindexcijfer (PIC)
    en dan vermenigvuldigen met 100
  • 105/103 100 101,94
  • Reëel inkomen (koopkracht) is dus met 1,94
    toegenomen.

16
Opgave
  • Leraren krijgen in 2012 geen loonsverhoging ten
    opzichte van 2011
  • De prijzen stijgen in 2012 met 2,5 ten opzichte
    van 2011.
  • Vraag 1 bereken indexcijfer reëel inkomen in
    2012 van de leraren?
  • Vraag 2 wat betekent de verkregen uitkomst van
    vraag 1?

17
Uitkomststap1
  • Stap 1 bereken indexcijfer nominaal inkomen
  • Neem 2011 als basisjaar
  • Zet basisjaar op 100
  • Tel bij die 100 de procentuele toename van het
    inkomen op.
  • Procentuele toename is nul.
  • Dus indexcijfer is en blijft 100

18
Uitkomststap 2
  • bereken prijsindexcijfer
  • Zet basisjaar 2011 op 100
  • Tel bij 100 de procentuele toename van de prijs
    op 100 plus 2,5 van 100. Samen is dat 102,5

19
Uitkomststap3
  • Bereken indexcijfer reëel inkomen
  • Deel indexcijfer nominaal inkomen door
    prijsindexcijfer en vermenigvuldig met 100
    100/102,5 100 97,56
  • Reëel inkomen (koopkracht) daalt met 2,44

20
Reëel BNP per inwoner
  • Reëel BNP zegt nog niets hoeveel dat per inwoner
    is.
  • Als BNP in Nederland en Luxemburg even hoog is,
    zegt dat nog niet alles over de rijkdom van die
    landen.
  • Daarom delen we BNP door aantal inwoners. Dan
    krijgen we BNP per inwoner

21
Reëel BNP per inwoner
  • Houdt geen rekening met zwarte economie (zwart
    werken zit niet in de cijfers van bnp)
  • Houdt geen rekening met negatieve externe
    effekten
  • Kijkt niet naar inkomensverdeling
  • Houdt geen rekening met onbetaald werk zoals
    vrijwilligerswerk.

22
2.10
  • Volg stappen plan
  • Bereken indexcijfer nominaal inkomen (nic)
  • Bereken prijsindexcijfer (pic)
  • Bereken indexcijfer reeel inkomen
  • Ric nic/pic 100

23
2.10
  • Bereken nic
  • Zet basisjaar op 100 2009
  • Inkomen stijgt in 2010 met 6
  • Neem 6 van 100 6
  • Tel 6 op bij 100 106
  • Nic is 106

24
2.10
  • Bereken pic
  • Zet basisjaar op 100 2009
  • Prijs stijgt in 2010 met 3
  • Neem 3 van 100 3
  • Tel 3 op bij 100 103
  • Pic is 103

25
2.10
  • Bereken dan ric
  • Ric nic/pic 100
  • Ric 106/103 100 102,91
  • De koopkracht (reëel inkomen)is t.o.v. 2009
    toegenomen met 2,91 procent

26
2.10 (b)
  • Deze som is iets anders.
  • Gebruikt de formule ric nic/pic 100
  • Ze vragen nu naar indexcijfer nominaal inkomen
    (nic), want indecijfer reëel inkomen(ric) en
    prijsindexcijfer (pic) kun je zelf uitrekenen

27
2.10
  • Bepaal eerst indexcijfer reëel inkomen en
    prijsindexcijfer (pic)
  • Ric is 104 want er is sprake van een procentuele
    toename van 4 van het reeel inkomen
  • Pic is 103,5 want er is een inflatie van 3,5
  • Vul dan de formule in
  • 104 nic/103,5 100

28
2.10
  • 1,04 nic/103,5
  • 1,04 103,5 nic
  • 107,64 nic
  • Dat wil zeggen dat bij een inflatie van 3,5 het
    nominaal inkomen met 7,64 moet groeien om een
    koopkrachtstijging van 4 te krijgen

29
Categoriale inkomensverdeling
  • Omzet (pq)meubels 520.000
  • Inkoopwaarde meubels/energie 222.000
  • Toegevoegde waarde is omzet inkoopwaarde.
  • Toegevoegde waarde is 520.000 - 242.000
    298.000

30
Toegevoegde waarde
  • De toegevoegde waarde wordt verdeeld over de
    productiefactoren die bijgedragen hebben aan
    realiseren toegevoegde waarde
  • Arbeid loon
  • Ondernemerschap winst
  • Kapitaal (geld van de bank) rente
  • Kapitaal huur
  • Grond pacht

31
Categoriale inkomensverdeling
  • Verdeling van de toegevoegde waarde over de
    verschillende productiefactoren (arbeid,
    ondernemerschap, kapitaal en grond) noemen we de
    categoriale inkomensverdeling

32
Categoriale inkomensverdeling
  • Dit kun je bekijken op niveau van een bedrijf
    (meubelzaak) of op het niveau van de Nederlandse
    economie.
  • Op niveau van de Nederlandse economie bekijk je
    dan hoe de toegevoegde waarden van alle bedrijven
    (het bnp) is verdeeld over de verschillende
    productiefactoren

33
Loonquote
  • Loonquote het aandeel van de lonen in het bnp (
    toegevoegde waarde).
  • LQ loon/bnp 100
  • Als de lonen dus sterk stijgen, gaat dit ten
    koste van de winst

34
Loonquote
  • Stel bnp is 600 miljard en lonen zijn 450 miljard
  • Loonquote is 450/600 100 75
  • 75 van ons bnp gaat naar lonen.
  • Als de lonen sterk stijgen, dan blijft er minder
    over voor de winst van de ondernemer.

35
Loonquote
  • Als de loonquote te hoog wordt, kan dat een
    gevaar zijn voor de economie.
  • Want ondernemers maken te weinig winst en
    investeren niet meer of vertrekken naar lage
    lonen landen.

36
Overige inkomensquote
  • Oiq overige inkomens/bnp 100
  • Overige inkomens winst, pacht, huur en rente

37
Overige inkomens quote
  • BNP 600
  • Lonen 450
  • Overige inkomens 150
  • Loonquote 450/600 100 75
  • Overige inkomens quote 150/600 100 25
  • Oiq 100 - loonquote

38
De boer catering 2011
  • De Boer koopt in voor 150.000
  • De omzet is 500.000 per jaar.
  • De lonen bedragen 50.000
  • De huur van het pand van de Boer bedraagt
    30.000
  • De rente van een lening is 20.000
  • Bereken de toegevoegde waarde, de winst en de
    loonquote.

39
Opdrachten
  • 2.16 t/m 2.20

40
Uitwerking 2.19
  • Lonen stijgen met 1,25 en prijzen ook
  • Nullijn geen loonsverhoging
  • Verhoging arbeidsproductiviteit mensen maken dan
    meer per uur
  • Loonquote die stijgt, kan ten koste gaan van
    winst
  • nieuw- oud/nieuw 100 4,1

41
H3. Productie is inkomen
  • Productie waarde toegevoegde waarde
  • Wordt verdeeld over inkomens winst, lonen,
    rente, huur en pacht
  • Dus productie(waarde) inkomen
  • W Y
  • Dit geldt op niveau van bedrijf en op niveau van
    het land (macro)

42
Kringloop
  • De productie(waarde) wordt verdeeld over de
    inkomens (rente, loon, etc)
  • De inkomens besteden dat weer aan productie.
  • Je hebt dan een economische kringloop.
  • Eerst kringloop bedrijven en gezinnen
  • Daarna kringloop met ook buitenland en overheid

43
Kringloop
  • Economie berust op vier pijlers gezinnen,
    bedrijven, overheid en export
  • Export groeit nog een beetje, bedrijfsinvesteringe
    n beperkt en consumenten en overheid bezuinigen.
  • Eerst kringloop bedrijven en gezinnen
  • Daarna kringloop met ook buitenland en overheid

44
Gezinnen
  • Gezinnen ontvangen het inkomen (Y)
  • Wat doen gezinnen met inkomen
  • Consumeren (C)
  • Sparen (S)
  • Y C S
  • C wordt uitgegeven
  • S gaat naar de bank

45
Bedrijven
  • Bedrijven investeren 3 soorten
  • 1. Vervangingsinvesteringen
  • 2. Uitbreidingsinvesteringen
  • 3. Voorraden
  • Bruto investeringen alle investeringen (1,2 en
    3)
  • Netto investeringen voorraad en uitbreiding (2
    en 3)

46
Financieren van investeringen
  • Netto investeringen via de bank van de
    besparingen van gezinnen (S)
  • Vervangingsinvesteringen via afschrijvingen.

47
Afschrijvingen
  • Je koopt een machine voor 100
  • Je gebruikt de machine 10 jaar
  • Je schrijft elk jaar 10 jaar op de waarde van de
    machine af (de machine wordt elk jaar 10 minder
    waard)
  • Je neemt de 10 op als kosten op de
    resultatenrekening

48
Resultatenrekening met afschrijvingen

Inkoop 10 Omzet 200
Loon 140
Rente 20
Afschrijvingen 10
Winst 20
100 100
49
Netto binnenlands product
  • Bruto binnenlands product omzet inkoop 190
  • Deze 190 wordt verdeeld over de inkomens.
  • Afschrijvingen zijn echter geen inkomens. Niemand
    ontvangt afschrijvingen als beloning
  • Afschrijvingen trekken we af van het BNP om het
    Netto Binnenlands Product te krijgen
  • NBP wordt 190 10 180. Dus lager dan BNP

50
Bedrijven
  • Bedrijven produceren (W)
  • Zij produceren consumptiegoederen (C) en
    kapitaalgoederen (I)
  • W C I
  • We zagen eerder Y C S
  • W Y (productie is inkomen)
  • Dus C I C S
  • Dus I S (spaargelden gaan naar investeringen)

51
Uitbreiding kringloop
  • Kringloop wordt uitgebreid met overheid en
    buitenland.

52
Overheid
  • De overheid geeft geld uit.
  • Dat zijn de overheidsbestedingen (O)
  • Betaald uit de belastingen (B)
  • Als de O groter zijn dan B, wordt er geleend door
    de overheid
  • Een deel van besparingen van gezinnen (s) gaat
    dus naar de overheid (via banken)

53
Gezinnen
  • Y C S B (belastingen)

54
Buitenland
  • We importeren (M) en exporteren (E )
  • Als we meer exporteren dan importeren, dan
    produceren we meer dan dat we verbruiken
  • Het buitenland koopt meer bij ons, dan wij bij
    hun.
  • Het verschil moeten ze lenen
  • In dit model bij de banken via de besparingen van
    de gezinnen (S)

55
Bedrijven produceren
  • Bedrijven produceren
  • Productie bestaat uit
  • Consumptie van gezinnen (C)
  • Investeringen van bedrijven (I)
  • Overheidsbestedingen (O)
  • Verschil tussen export en import (E- M)
  • W C I O E - M

56
Besparingen van gezinnen
  • Besparingen van gezinnen, gaan naar
  • investeringen bedrijven (I)
  • Leningen van overheid om tekort (OB) te dekken.
  • Naar buitenland omdat buitenland meer importeert
    dan exporteert (E-M)
  • S I (O-B) (E-M)

57
Vervangingsinvesteringen
  • Financieren uit afschrijvingen
  • Omzet 200.000
  • Afschrijvingen 10.000
  • Overige kosten 190.000
  • Machine van 100.000 in 10 jaar afgeschreven is
    10.000 afschrijving per jaar.
  • Afschrijving geef je niet uit kun je sparen

58
Bruto en netto nationaal product
  • BNP is 400
  • Netto nationaal product 350
  • Verschil zijn de afschrijvingen, die worden nl.
    niet als inkomen uitgekeerd, maar blijven binnen
    het bedrijf om investeringen mee te financieren.

59
Samenvattend
  • W Y
  • Y C S B
  • W C I O E - M
  • C S B C I O E M
  • S I (O B) (E M)

60
Voorbeeld
  • Y 100
  • C 50
  • S 40
  • B 10
  • Y 50 40 10

61
Voorbeeld
  • O 15
  • B 10
  • Tekort van 5 wordt geleend uit besparingen van
    gezinnen via de banken
  • E 10
  • M 5
  • Tekort van 5 wordt ook geleend

62
Bedrijven
  • W C O I E - M

63
Bedrijven
  • W Y
  • Y C B S
  • Y 50 10 40
  • W C O I E M
  • W 50 15 30 10 -5

64
voorbeeld
  • O 15
  • wordt betaald uit B van 10
  • En S van 5
Write a Comment
User Comments (0)
About PowerShow.com